V1 in West-Vlaanderen

  • Increase font size
  • Default font size
  • Decrease font size

De repatrianten

 Na de oorlog werd in het Westen alleen vrijwillige collaboratie bestraft en werden de overlevenden van de nazi-kampen als helden onthaald.  Het tragische aan de concentratiekampen van Proven en Markhove is dat vele burgers van de voormalige Sovjetunie na hun vrijwillige of gedwongen repatriëring in de strafkampen van de beruchte Goelag terecht kwamen voor vijf jaar of langer. In Kolyma, een zeer koude streek in het noordoosten van Siberië, kwamen er in de strafkampen tijdens het Stalinbewind tussen 1930 en 1954 ruim drie miljoen mensen om.  Dit is meer dan het dubbele van  Auschwitz. (Wolzak, p. 592). "De voeding in deze kampen was zo slecht en de arbeid die van de gevangenen werd geëist was zo zwaar, dat velen hun straftijd niet hebben overleefd. Stalins concentratiekampen hadden veel weg van vernietigingskampen". (Bezemer, p. 276)

Nobelprijswinnaar Alexander Solzjenitsyn, die als kapitein meevocht in de oorlog en zelf acht jaar strafkamp kreeg voor kritiek, vergelijkt in zijn monumentale boek "De Goelag Archipel" de arrestatiegolven onder Stalin met de grote Russische rivieren: de Wolga (1937 - 1938), de Ob (1929 - 1930) en de Jenissei (1944 - 1946).  De Jenissei is veruit de langste van de drie.

 

Een eerste categorie die na de oorlog in de Goelag terecht kwam, waren de krijgsgevangenen.  Van de 5.754.000 Sovjetkrijgsgevangenen in Duitse kampen waren er in mei 1945 nog 1.150.000 in leven.  Bij terugkeer werden die als "verraders" doorgaans met tien jaar kamp bestraft.  Een deserteur werd lichter gestraft: zeven of acht jaar.  Solzjenitsyn spreekt in dit verband van het drievoudige verraad van (niet aan!) het vaderland.  Een eerste verraad was er bij het begin van de oorlog (juni 1941), toen massaal troepen aan de grens werden samengepakt zonder deskundige leiding.  Ook Stalin had offensieve plannen. 

Een tweede verraad was er toen Stalin de krijgsgevangenen in de kampen, onder wie zijn eigen zoon, niet erkende en ze massaal liet creperen.  De Sovjetunie had de conventies van Den Haag en van Genève (1929) i.v.m. de behandeling van krijgsgevangenen niet ondertekend en het behandelde de Duitse krijgsgevangenen al even meedogenloos.  Van de 91.000 Duitse krijgsgevangenen bij Stalingrad hebben maar 6.000 het overleefd.  De laatste kwamen maar in 1955 terug na een bezoek van kanselier Adenauer aan Moskou. 

Het derde verraad was uiteraard "de koord om de hals" bij de terugkeer.  Pas in 1990 werden de krijgsgevangenen als eerlijke militairen gerehabiliteerd.

Een tweede categorie Sovjetburgers die in aanmerking kwam voor de Goelag, waren de 2,8 miljoen dwangarbeiders.  In het begin van de oorlog gingen ca. 70.000 Sovjetrussen vrijwillig in arbeidsdienst.  Eind 1941 reeds werd dit op voorstel van Göring verplicht.  Op het einde van de oorlog waren er nog ongeveer twee miljoen "Ostarbeiter" en "Ostarbeiterinnen" in het Westen aanwezig.

Een derde categorie vormden de ca. éénn miljoen vluchtelingen die uit door Duitsland bezet gebied in Oost-Europa naar het Westen waren gevlucht.

 

De ontsnapte Sovjetrussen van de Eerste SS-Bouwbrigade hoorden bij de tweede categorie.  Bij de repatriëring hebben zich hartverscheurende taferelen afgespeeld.  Hoewel de protocollen van Jalta niet spreken van terugsturen onder dwang, is dit toch op ruime schaal gebeurd.

Alleen in "het kleine Liechtenstein, een land zonder leger en met een politiemacht van elf man, werd de repatriëringscommissie van de Sovjets van meet af aan duidelijk gemaakt dat het land alleen Russen zou laten gaan die vrijwillig naar de Sovjetunie terug wilden keren." (Tolstoy, p. 353) Alle andere westerse landen hebben in meer of mindere mate meegewerkt bij de gedwongen repatriëring of de repatriëringsofficieren hun gang laten gaan.  Solzjenitsyn spreekt in dit verband van het "verraad van de geallieerden".

Van de 2.272.000 mensen die tussen 1943 en 1947 aan de Sovjetunie uitgeleverd werden, zaten ook heel wat mensen waar de Sovjetunie niet eens om gevraagd had, zoals oude emigranten van voor 1919 en mensen die woonden in gebieden die voor 1939 niet tot de Sovjetunie behoorden, zoals de Baltische staten, Oost-Polen en Bessarabië. Volgens Nicolay Tolstoy had een wat hardere Britse opstelling een andere oplossing mogelijk gemaakt.

 

Volgens cijfers in Broekmeyer (p. 177) zijn er 451.561 Sovjetburgers in het Westen gebleven.  Vooral Oekraïeners (32,1%), Letten (24,19%), Litouwers (14,04%), Esten (13,05%) en in mindere mate eigenlijke Russen (7,03%).  In West-Vlaanderen waren dit niet alleen mensen die aan de V1-basissen hadden gewerkt, maar ook heel wat "Ostarbeiterinnen" die in Duitse werkkampen verplicht-tewerkgestelde mannen hadden leren kennen of vrouwen die naar hier waren gevlucht.

  

 

Dat we geen succes hebben gehad bij het opsporen van een goede vriend van Georges Zvoborski, de repatriant Stephan Kozyn, hoeft niet te verwonderen als je voor ogen houdt dat van de ruim 800.000 Sovjets die alleen al in Polen begraven liggen, er maar 611 geïdentificeerd zijn.  De Sovjetunie verloor tijdens de Grote Vaderlandse Oorlog ca. 20 miljoen inwoners, de USA ongeveer een half miljoen of een veertigste deel daarvan. Het Oostfront was het meest moorddadige van de hele oorlog.